20250708

Binnen de kortste keren

Bijna elke dag loopt kabouter Vihaan door het bos om hout te sprokkelen. Hout om een mooi beeldje van te snijden dat hij op de schoorsteenmantel kan zetten, hout voor nieuw slabestek of hout voor in de kachel. Maar Vihaan heef zin in iets nieuws. Hij wil iets groots maken en niet iets dat binnen de kortste keren af is. Dromerig loopt hij door het woud. Na een tijdje kijkt hij op. In dit stuk van het bos is hij nog nooit geweest. Hij is een zijarm van de Heldere Rivier gevolgd. Verderop maakt het water weer een bocht terug naar de rivier. Vihaan kijkt eens goed. Tussen het groen ligt een huis verborgen! De schoorsteen is ingestort en van het dak is niet veel over. De tuin is helemaal begroeid met hoog gras en braamstruiken. Het hart van Vihaan gaat sneller kloppen. Hier moet hij meer van weten. Rondom het huis loopt een smal beekje. Daar overheen ligt een bruggetje dat hem nog net houdt. “Van wie zou dit huis zijn?” vraagt de kabouter zich hardop af, als hij voorzichtig dichterbij komt. “Weet jij het?” vraagt hij aan een overvliegende uil. “Van niemand,” antwoordt de uil. “Het is al jaren verlaten. Kijk maar eens binnen.” Dat doet kabouter Vihaan. Aan de muur hangen nog boekenrekjes. Op de grond ligt een houten tafel die in stukken is gebroken. In de woonkamer liggen her en der delen van een ingestorte tegelkachel. “Wauw,” zucht Vihaan. “Dit wordt mijn nieuwe project!” “Joehoe,” krast de uil. “Wat fijn!” “Inderdaad”, roept kabouter Vihaan blij. “Hier ben ik wel even mee bezig. Ik ga alles weer tiptop in orde maken en ik begin vandaag nog!”

Iemands oogappel zijn


Het water van de Ketelvijver rimpelt. Op een rots naast het water zit een oude heks met een kat op haar schoot. De kat kijkt met grote ogen naar het water.  “Rustig maar, kattenkopje,” zegt de heks sussend. “Er gebeurt niets.” Uit het water steekt wapperend een tentakel, maar de heks is niet bang voor een monster onder de waterspiegel. Er is nog nooit meer boven het wateroppervlak uitgekomen dan die ene tentakel. Ze kijkt richting de tuin van haar jongere zus Agaath, even verderop. “Ik denk dat we banger voor mijn zus moeten zijn,” grinnikt ze. Agaath staat in haar tuin en roert in een ketel. Er komt een sliertje gele rook uit. De dodo, die bij Agaath woont, loopt voorzichtig bij de toverketel vandaan. “Loopt dit goed af?” vraagt hij. De heks kijkt peinzend naar het mengsel. “Dat vraag ik me ook af. Misschien kun je beter een veiligere plek zoeken, oogappeltje,” zegt ze. “Ik wil niet dat jou weer iets overkomt.” Ze kijken beide beteuterd  naar het verendek van de dodo. Sinds een andere toverpoging van Agaath verandert dat elke keer van kleur. Over het pad naast de tuin komt buurman Rodanim aangelopen. “Rodanim?” vraagt Agaath, “kun jij mijn oogappel even onder je hoede nemen?” Rodanim schiet in de lach: “Is de rest van het bos wel veilig?” Hij denkt aan ontplofte toverketels die her en der in het bos verspreid liggen. Ook de Ketelvijver is ontstaan door een rondvliegende toverketel van Agaath. “Dat kan ik niet beloven,” zegt Agaath. De gele rookt begint te walmen. “Misschien moet ik één van mijn zussen even om hulp gaan vragen,” zegt de heks. “Maken jullie maar gauw dat je wegkomt.”

20250702

Te dol voor de duivel

 

Vroeg in de ochtend was kapitein Gloi wakker geworden van de harde wind. Hij wiebelde bijna zijn bed uit. De kapitein zucht. Nog maar één dag geleden was hij met zijn boot teruggekomen van zee. De wolken en de meeuwen die hoog in de lucht richting land trokken, beloofden toen al dat er onheilspellend weer op komst was. De kapitein bracht gauw zijn schip in veiligheid in een binnenhaven. Daarna klom hij trap na trap op richting de vuurtoren aan de rand van de klif. Bovenin de vuurtoren controleerde hij of het vuurtorenlicht goed werkte en of alle ramen gesloten waren. Toen hij net klaar was, begon het met waaien. Hard waaien. Heel hard waaien. En nog steeds waait het als een malle. Met een verrekijker kijkt Gloi om zich heen, eerst over zee en dan over land. Hij probeert te zien hoe laat het is op een hoge klok in het dorp Klif, even verderop. Het is niet te zien door in de rondte waaiend zeeschuim en zwiepende boomtakken. Dit weer is te dol voor de duivel, denkt hij. Hij tuurt verder. Gelukkig is er geen schip meer op zee. Helemaal aan de andere kant van de hoge klif ziet hij wel iets, bij Het Verste Huis. In Het verste Huis woont niemand voor altijd. Het huis wordt gebruikt door iedereen die even wil uitwaaien of een tijdje wil nadenken. Nu is het leeg. Tussen de in het rond waaiende bladeren ziet hij wel dat de ramen nog openstaan en in hun kozijnen klepperen. “Die moeten dicht” mompelt hij en kapitein Gloi begint aan een barre tocht richting de andere kant van de klif.