In veel Meesterhuiswerktekeningen zie je onder meer een een grote sleutel [ik vond die sleutel eens in een oud Zweeds hotel] en een bruine, vierkante kruk [uit de jaren vijftig, gemaakt door mijn opa]. Maar ook een dodo, een kabouter en drie muizen komen bijna altijd voor. Hoe verder je terugbladert, hoe minder je de vaste onderdelen tegenkomt, want het is vanzelf zo ontstaan, zonder dat het bedacht is. Heb je ideeën, opmerkingen of een opdracht? Laat het me weten.
20250708
Binnen de kortste keren
Iemands oogappel zijn
Het water van de Ketelvijver rimpelt. Op een rots naast het water zit een oude heks met een kat op haar schoot. De kat kijkt met grote ogen naar het water. “Rustig maar, kattenkopje,” zegt de heks sussend. “Er gebeurt niets.” Uit het water steekt wapperend een tentakel, maar de heks is niet bang voor een monster onder de waterspiegel. Er is nog nooit meer boven het wateroppervlak uitgekomen dan die ene tentakel. Ze kijkt richting de tuin van haar jongere zus Agaath, even verderop. “Ik denk dat we banger voor mijn zus moeten zijn,” grinnikt ze. Agaath staat in haar tuin en roert in een ketel. Er komt een sliertje gele rook uit. De dodo, die bij Agaath woont, loopt voorzichtig bij de toverketel vandaan. “Loopt dit goed af?” vraagt hij. De heks kijkt peinzend naar het mengsel. “Dat vraag ik me ook af. Misschien kun je beter een veiligere plek zoeken, oogappeltje,” zegt ze. “Ik wil niet dat jou weer iets overkomt.” Ze kijken beide beteuterd naar het verendek van de dodo. Sinds een andere toverpoging van Agaath verandert dat elke keer van kleur. Over het pad naast de tuin komt buurman Rodanim aangelopen. “Rodanim?” vraagt Agaath, “kun jij mijn oogappel even onder je hoede nemen?” Rodanim schiet in de lach: “Is de rest van het bos wel veilig?” Hij denkt aan ontplofte toverketels die her en der in het bos verspreid liggen. Ook de Ketelvijver is ontstaan door een rondvliegende toverketel van Agaath. “Dat kan ik niet beloven,” zegt Agaath. De gele rookt begint te walmen. “Misschien moet ik één van mijn zussen even om hulp gaan vragen,” zegt de heks. “Maken jullie maar gauw dat je wegkomt.”
20250702
Te dol voor de duivel
Vroeg in de ochtend was kapitein Gloi wakker geworden van de
harde wind. Hij wiebelde bijna zijn bed uit. De kapitein zucht. Nog maar één
dag geleden was hij met zijn boot teruggekomen van zee. De wolken en de meeuwen
die hoog in de lucht richting land trokken, beloofden toen al dat er onheilspellend
weer op komst was. De kapitein bracht gauw zijn schip in veiligheid in een
binnenhaven. Daarna klom hij trap na trap op richting de vuurtoren aan de rand
van de klif. Bovenin de vuurtoren controleerde hij of het vuurtorenlicht goed
werkte en of alle ramen gesloten waren. Toen hij net klaar was, begon het met
waaien. Hard waaien. Heel hard waaien. En nog steeds waait het als een malle.
Met een verrekijker kijkt Gloi om zich heen, eerst over zee en dan over land. Hij
probeert te zien hoe laat het is op een hoge klok in het dorp Klif, even
verderop. Het is niet te zien door in de rondte waaiend zeeschuim en zwiepende
boomtakken. Dit weer is te dol voor de duivel, denkt hij. Hij tuurt verder. Gelukkig
is er geen schip meer op zee. Helemaal aan de andere kant van de hoge klif ziet
hij wel iets, bij Het Verste Huis. In Het verste Huis woont niemand voor altijd.
Het huis wordt gebruikt door iedereen die even wil uitwaaien of een tijdje wil nadenken.
Nu is het leeg. Tussen de in het rond waaiende bladeren ziet hij wel dat de
ramen nog openstaan en in hun kozijnen klepperen. “Die moeten dicht” mompelt
hij en kapitein Gloi begint aan een barre tocht richting de andere kant van de
klif.